Teksten overgenomen uit de aankondiging van de Hoge Raad.
Markering en commentaar aangebracht door Metta de Noo-Derksen en [webmuis].
Op 18 juni 2004 (LJN AP2846) heeft het hof 's-Gravenhage in hoger beroep Lucia de B. voor zeven moorden, drie pogingen tot moord, een aantal vermogens- en valsheidsdelicten en meineed veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en TBS.
De vermogens- en valsheidsdelicten en meineed blijven nog prominent aanwezig “bewezen” delicten.
Naar de bewijsvoering van deze “delicten” [m.n. thuishouden van bibliotheekboeken] is geen hernieuwd onderzoek gedaan. De onderzoekscommissies kregen daar geen opdracht voor, evenals voor andere zwaar beklijvende beschuldigingen.
Tegen deze uitspraak van het hof heeft Lucia de B. beroep in cassatie ingesteld. Op 14 maart 2006 (LJN AU5496, NJ 2007, 345) heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafbaarheid en de sanctieoplegging, met verwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam. Het beroep is voor het overige verworpen.
De uitspraak van de HR in 2006 was een juridisch wanproduct, aldus professor Hans Crombag. Hoe kan een rechter de strafmaat bepalen zonder kennis en beoordeling van de feiten. De rechter van het Amsterdamse Hof heeft zich hier ook kritisch over uitgelaten. De Advocaat-Generaal maakte echter bij de rechtszitting wel uitgebreid van de gelegenheid gebruik om de delict-fabels weer als woeste waarheid te presenteren: het zogenaamde gif dat Lucia in huis had…
Het hof Amsterdam, dat dus alleen over de strafoplegging moest beslissen, heeft op 13 juli 2006 (LJN AY3864) Lucia de B. strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten en haar veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
De term bewezenverklaard is hier dus misleidend m.b.t. het Amsterdamse Hof.
Naar aanleiding van het strafproces tegen Lucia de B. heeft prof. dr. A.A. Derksen zich gewend tot de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (hierna: CEAS), de zogenoemde commissie-Buruma, met het verzoek een onderzoek te verrichten in deze zaak. De CEAS heeft een onderzoek noodzakelijk geacht en een driemanschap benoemd. In zijn rapport adviseerde het driemanschap het College van procureurs-generaal om bij de Hoge Raad een herzieningsaanvrage in te dienen.
Op 26 oktober 2007 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad van het College van procureurs-generaal het verzoek ontvangen om te beoordelen of in het rapport van het driemanschap aanleiding kan worden gevonden tot het indienen van een vordering tot herziening.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft advocaat-generaal mr. G. Knigge op 31 maart 2008 een rapport uitgebracht. Het onderzoek van de advocaat-generaal is in het bijzonder gericht geweest op de moord op een baby op 4 september 2001 in het Juliana Kinderziekenhuis in 's-Gravenhage.
In bovenstaande alinea wordt uitdrukkelijk weggelaten dat Knigge ook de andere sterfgevallen bij zijn onderzoek heeft betrokken. Zijn conclusie was dat óók bij die andere incidenten de bewijsvoering ondeugdelijk was en dat er tevens sprake was van een cirkelredenering door steeds een gesuggereerde analogie met de situatie van kindje A als bewijsmiddel voor andere zaken te hanteren.
De advocaat-generaal heeft in de in het CEAS-rapport neergelegde bevindingen geen grond gezien voor het indienen van een vordering tot herziening.
Knigge heeft in zijn rapport expliciet naar voren gebracht dat wetgeving t.a.v. heropening van een rechtszaak te restrictief is en niet meer past in deze tijd. De conclusies, zoals die zijn aangedragen in het CEAS rapport, voldeden niet aan die verouderde wetscriteria van een novum, maar werden –bijna alle– ook door Knigge als ernstige tekortkomingen onderkend.
Door nieuwe kennis of een veranderd wetenschappelijk inzicht kan blijken dat de rechter onvolledig of onjuist geïnformeerd is geweest, ergo geoordeeld heeft. Die gewijzigde –en goed gefundeerde– kennis van de feiten hoort volgens Knigge een novum te zijn om een zaak te heropenen.
Zo zijn bij de digoxine-zaak de trendgraph's genegeerd. Daardoor is de deskundige(n) er bij het onderzoek vanuit gegaan dat eerst de hartactie stopte, terwijl dat op de trendgraph zichtbaar de ademhaling was. De getuige-deskundige in kwestie heeft Knigge ook laten weten dat hij op basis van dit “nieuwe” gegeven anders geoordeeld zou hebben. Daarmee is een juridisch geaccepteerd novum ontstaan. In een zaak waarin logisch gezien veel meer nova aan te wijzen zijn.
De resultaten van het door de advocaat-generaal zelf geëntameerde onderzoek zijn voor hem aanleiding geweest om op 17 juni 2008 een vordering tot herziening in te dienen bij de Hoge Raad.
De raadsman van Lucia de B., mr. A.A. Franken, advocaat in Amsterdam, heeft de eindconclusie van de advocaat-generaal onderschreven.
(Zie voor het verloop van deze zaak tot nu toe de website
rechtspraak.nl / dossiers / Lucia de B.
Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk dat inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt dat een onherroepelijk veroordeling door de strafrechter definitief is. Dat is het geval als een aanvrage tot herziening van zo'n veroordeling wordt gedaan en na onderzoek gegrond wordt bevonden. Dat kan, als het gaat om een nieuwe feitelijke omstandigheid (een zogenaamd ‘novum’) die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet is gebleken en die het ernstige vermoeden wekt dat die, als de rechter daarmee bekend was geweest, tot vrijspraak zou hebben geleid.
Een rechter kan denatureren, dat wil zeggen informatie die hem niet zinnig lijkt negeren. “De nieuwe feitelijke omstandigheid die de rechter niet is gebleken” kan ook als een eufemistische omschrijving geïnterpreteerd worden voor het onterecht negeren van misschien wel onwelvallige, maar toch essentiële informatie.
Voorbeeld: Zo had de rechter weet van de drie digoxine-testen, en misschien zelfs een klein beetje van de beperkingen die daaraan verbonden waren. Toch werd heel bewust de gouden standaard-methode genegeerd. Etc. etc.
Het is de rechter niet gebleken dat Lucia heeft gelogen. Toch is zij voor meineed veroordeeld, omdat ze niet wilde bekennen en zich een keer iets niet goed kon herinneren. Is dit een “novum controversum”.
De Hoge Raad zal op dinsdag 7 oktober 2008 om 12.00 uur uitspraak doen in deze zaak.
Een samenvatting van de uitspraak zal rond 12.30 uur aan de pers worden gestuurd en worden gepubliceerd op de website hogeraad.nl/actualiteiten en de volledige uitspraak (met rolnr. 08/01492) wordt zo snel mogelijk daarna gepubliceerd op rechtspraak.nl. onder LJN BD4153.
Persraadsheer mr. E.J. Numann is op dinsdag 7 oktober 2008 tussen 12.00 en 15.00 uur aanwezig voor het geven van een toelichting. Hij kan telefonisch bereikt worden via het nummer 070-3611236.
In verband met te verwachten drukte hierbij het verzoek om, als media aanwezig willen zijn bij deze uitspraak, dat uiterlijk maandag 6 oktober om 16.00 uur bij ondergetekende te laten weten, zodat gezorgd kan worden voor een behoorlijke plaats in de zittingzaal etc.
Den Haag, 3 oktober 2008 mw. mr. E. Hartogs, griffier tel 070-3611236
Bron: Hoge Raad der Nederlanden Datum actualiteit: 3 oktober 2008